donderdag 8 december 2016

Dikke poes


Dikke poes heeft honger
Dikke poes heeft trek
Alles is zo lekker
Stop het in je bek
Smikkel smakkel smek smek
Alles in je bek
 
Tot je niet meer past
Door het kattenluik
Dikke poes zit vast
Met zijn dikke buik

Demente poes


Demente poes is gek geworden
Van zijn oortjes tot zijn staart
Demente poes doet of-ie jong is
Maar weet niet meer waar 't eten wordt bewaard
Demente poes rent door de kamer
Schrikt van alles om hem heen
Demente poes wordt steeds langzamer
Vecht met dekens om zich heen
Demente poes kan 't niet meer volgen
En dan kneedt hij in je been

Zeurende poes

Zeurende poes was een kleine poes
Een kleine zwart-witte poes
Een poes die altijd zeurde
Wat er ook gebeurde
Al was het goed, al was het fout
Altijd werd er gemiauwd
En zag-ie een dichte deur
Hup, begon weer het gezeur


dinsdag 17 februari 2015

Eten




In het leven van een kat zijn twee zaken belangrijker dan al het andere: 
slapen...

Zzzz

Zzzzz

Zzzzz
... en ETEN!

En van die twee is eten dan weer het állerbelangrijkst.

Onze vrouw geeft ons maar twee keer per dag te eten.

Dat is natuurlijk veel te weinig.

Nou, Pluis, jij kunt wel een onsje minder gebruiken hoor.

Nee, dat hoort bij mijn rasstandaard. Britten horen rond te zijn, en ik voldoe daar volledig aan. 

Ronde vormen
Iets te, als je het mij vraagt.

Ga toch weg jij mager kreng. Indringer.

Poef hoort bij ons. Er is hier maar één indringer en dat is buurman de Wit van de overkant.

Felix de Wit, knappe vent toch.

Felix de Wit, een knappe vent

Dat kan wel zijn, maar hij hoort hier niet. Laat 'm in zijn eigen tuin rondsnuffelen.

De tuin is nog tot daar aan toe, soms loopt hij zelfs in ons huis rond!

Dat doet de vrouw. Die vindt 'm zo schattig.

De vrouw vindt alle katten schattig. Ook onze vijanden. Ze zou eens moeten leren dat alleen ik schattig ben.

Maar wat er laatst gebeurde sloeg echt alles. Had ze net de toverspreuk uitgesproken:
"Wil-ie eten, heeft-ie trek"

Oooh, die woorden, mijn maag begint er al bij voorbaat van te knorren.

Maar wat de vrouw dus laatst deed... dat was echt beneden alle peil. Krijgen wij fijn ons eten -

- toch wel het mooiste moment van de dag, hè.

Ja, en zitten we net met onze eerste hap in onze mond, schuift buurman de Wit aan!

De vrouw moet compleet haar verstand verloren zijn, ze gaf hem gewoon te eten alsof hij bij ons hoort!

Het moet niet gekker worden hè Pluis.

Het moet niet gekker worden.
 




dinsdag 3 februari 2015

Wij stellen ons voor


Wij stellen ons voor.
Ik eerst. Nee, ik. Nee, ik.
Zo gaat dat nu altijd.
Net als wanneer we eten krijgen. Iedereen weet toch dat ik als eerste moet eten. Ik heb de meeste honger van allemaal.
Nee, ik. Nee, ik.
Enfin.
Wij zijn dus de drie poezen.
Liever waren we met zijn tweeën gebleven.
Pluis houdt niet van Poef, dat is nooit anders geweest.
Poedie is de vredestichter, die kan met iedereen opschieten.
Ik noem het eerder onverschilligheid. Zo typisch kats.
Jongens, jongens. Als mens moet ik nu even tussenbeide komen. Gaan jullie je nog voorstellen?
Moet dat? Krijgen we in ruil iets lekkers?
Je bent anders al dik genoeg, straks kun je niet meer op de tafel springen.
Dat kost haar sowieso al moeite. Vijf kilo onttrekken aan de zwaartekracht, daar moet je stevige achterpoten voor hebben.
Ik ben tenmiste zo licht als een veertje en zo soepel als een elastiekje.
Jij bent ook nog maar net kitten-af, Poef.
Stellen jullie je nu nog eens voor?
Nou, goed dan. Ik ben Pluis.


Adellijke afkomst, boerse inborst. Vier jaar oud. Ik ben niet dik, dat is mijn vacht. Goed, ik ben een beetje een bourgondiër, genieten van het goede leven hoort erbij als je zo'n lange stamboom hebt als ik. Maar desalniettemin staat buiten kijf dat ik de mooiste ben van allemaal.
Mijn mens is de vrouw. Zij en ik hebben een speciale band. Ik zorg dat ik altijd ben waar zij is. Dat betekent dus dat ik het grootste deel van de dag op haar bureau lig te maffen.

Ik ben Poedie.


Ik ben al het langst bij deze mensen. Zes jaar inmiddels.
Vroeger had ik andere mensen. Om onduidelijke redenen werd ik naar een afschuwelijke plek gebracht waar een heleboel vreemde katten woonden. Wekenlang heb ik daar gekwijnd, tot ik werd gepakt en in een kooi werd gestopt. Ik dacht dat het niet erger kon worden, maar bleek in het paradijs te zijn beland. Niets dan aaien, spelen, kroelen, en een tuin voor mij alleen.

Toen kwam ik.
Ja, Pluis, toen kwam jij. Ik vond het maar niks. Ik vond het veel te fijn om enig poes te zijn.
Maar toen gingen we verhuizen.
Ja, wéér in dat mandje, ik moest pissen van ellende.
We waren nog geen vijf minuten onderweg, Poedie.
Ik weet 't, maar ik word altijd zó naar in een auto. Voor hetzelfde geld brengen de mensen je weer naar het asiel.

Ik dacht, we gaan nog wel terug, maar nee hoor, we moesten blijven. Ik werd gek. Alles anders, alles nieuw. Nou ja, wel onze eigen bak en bank, en onze eigen mensen.
De man is jouw mens, hè Poedie.
Ja, de man is mijn mens. Ik ben gek op de geur van zijn oksels. Kattenkruid is dat voor mij. Helemaal high word ik daarvan.



Dan ben ik er nog.
Ik ben Poef. Eigenlijk heet ik heel deftig Minou want ik ben ook van adellijke afkomst.


Jij hebt geen stamboom, Poef.
Nee, omdat mijn vader een zwerver was. Maar mijn moeder was een deftige langhaar uit Noorwegen.
Met zijn achten waren we, en omdat het niet de bedoeling was dat mijn moeder kinderen van een zwerver zou krijgen, werden wij ook naar het asiel gestuurd.

In hetzelfde hok waar ik zat, Poef.
Ja, dat zeiden onze mensen, jouw geur heb ik er niet meer geroken.
Ik kroop meteen in de nek van de vrouw en ging slapen. Zo wist ze dat ik bij haar wilde wonen.

Ik dacht dat ik gek werd.

Jij was niet enthousiast hè Pluis.
Nooit geweest. Ellendig zwart beest. Ik jaag 'r zo vaak mogelijk weg of ik geef 'r een klap.

En dat vind ik niet leuk. Ik ben een hartstikke lief poesje.
Een indringer, dat ben je. Ik moet niks van je weten.

Ik heb in ieder geval een lief mens. Het kleinste mensje, voor het kleinste poesje.

Nou, dat zijn we dus. Krijgen we nu wat lekkers?